De volgende morgen is er geen enkele twijfel. Ik zal en moet naar de plaats waar Clara asiel heeft gekregen. Vanochtend gaan we te voet naar Portiuncula en van daaruit ga ik erheen. Grappig, zo ga ik de weg die Clara ook ging. Met de taxi, want een bus is er niet en de trein loopt niet handig. We zijn uiteindelijk met z’n zevenen: Ali is erbij, Annelies, Rob Vogel, Catharine en haar partner Rob, en ik. Het is een onderneming, zo op onszelf om naar zoiets onbekends te gaan. We vinden het een avontuur, en zijn allemaal een beetje zenuwachtig.
Het kerkje is open. De deur sluit met een halfopen hangslotje. Het is een Romaans, oud, sober kerkje. Zittend op een kerkbank vlak bij de deuropening voor het licht, lees ik het verhaal over Clara’s vlucht voor. Haar familie is diep gekwetst en komt haar inderdaad terughalen met vleiende beloften, giftige raadgevingen, maar ook met ruw geweld. Clara heeft dubbele immuniteit. Ze heeft asiel van het klooster, maar ook is haar hoofd kaalgeknipt, wat een teken is dat zij zich aan God en het altaar heeft toegewijd. Als haar familieleden haar willen pakken om haar mee te nemen grijpen, grijpt Clara daarom het altaarkleed en ontbloot haar kaalgeknipte hoofd. Ze houdt stand en na enkele dagen verdwijnen de familieleden.
We zitten er wat, zijn verbaasd over het weinige dat herinnert aan het asiel. Geen schilderij, geen fresco. Er hangt alleen een witte plaquette waarop staat dat Franciscus hier in 1927 herdacht is, op de plaats waar Clara haar toevlucht heeft gezocht. Net als bij het bosaltaar van Franciscus bij de Carceri, een paar dagen geleden, worden we steeds stiller. En heel rustig steken we langzamerhand wat lichtjes aan en fotografeer ik het plastic altaarkleed.