Duivels en demonen
Schriftlezing Marcus 1:21-28
We lezen vandaag een verhaal over een wonder. Wonderverhalen zijn raadselachtig. Verhalen over demonen, duivels, onreine geesten komen uit een andere wereld; ze horen bij films, sciencefiction, bij een werkelijkheid van voor de tijd van de wetenschap waarmee wij alles verklaren.
Maar wonderen hebben ook een grote aantrekkingskracht. We verbazen ons over wonderen. In de christelijke traditie zijn veel ervaringen met wonderen. Heiligen doen wonderen.
Franciscus van Assisi is een heilige die veel wonderen deed. Ooit was er in de stad Arezzo een burgeroorlog, zo hevig dat de stad vernietigd werd, doden, gewonden. Franciscus ging logeren in een dorpje naast de stad. Hij zag toen boven de stad een troep duivels. Ze lachten en joelden en hitsten de inwoners op om elkaar uit te schelden en te lijf te gaan. Hij vroeg een medebroeder die gezag had in de stad, in de stadspoort te gaan staan en te roepen: “In naam van God en op bevel van Franciscus, luister goed, jullie duivels! Verdwijn onmiddellijk uit deze stad!” Dat gebeurde. De rust keerde terug in de stad. De partijen sloten vrede en voortaan respecteerden ze elkaars rechten.
In wonderen zit een groot verlangen. Was het maar zo, in Gaza, in de Oekraïne, dat er duivels in de lucht zijn, die hitsen. Dat je ze kunt zien stoken en honen bij zonsondergang. En dat de mensen daardoor vechten. Als het eens zo zou zijn. En dat dan een mens opstaat die vrede wil, met gezag kan spreken en dat dan het vechten voorbij is. Ze maken het weer goed en het is allemaal over, er is vrede. Wonderen zijn nodig als niemand meer weet wat te doen. Ziektes, problemen die niet zomaar weggaan, die niet op te lossen zijn, die ons tot in de ziel raken. Problemen waar we met ons hele hart een onmiddellijke oplossing voor zouden willen hebben.
Het verhaal in Marcus wat we vandaag lezen, staat bijna aan het begin van het bijbelboek. Jezus is gedoopt, trok zich terug in de woestijn, riep vissers met hem mee te gaan, en daarna komt dit verhaal. Hij onderwijst in de synagoge, spreekt een onreine geest toe, en die verlaat hem: ‘met een luide schreeuw’. Deze uitdrijving is het eerste wat Jezus doet, het eerste teken waarmee hij laat zien wie hij is, wat hij komt brengen, waarmee hij gezag krijgt, en waardoor mensen hem graag gaan volgen.
Het woord ‘onreine geest’ in het Nieuwe Testament is een ander woord voor ‘demon’. Jezus dreef demonen, onreine geesten uit. Maar daarmee weten we nog niet wat voor demon het is die Jezus toespreekt, wat die onreine geest veroorzaakte, welk kwaad hij deed, welke last de gemeenschap ervan had, zijn familie, of hijzelf. Dat we dat niet wisten, maakte ons ongemakkelijk als voorbereiders. Ging het hier om een psychiatrische patiënt? Was het een verwarde man? Een ruziezoeker misschien? Iemand die stinkt? Wordt in dit verhaal iemand die er anders uitziet dan de mensen om hen, die anders doet, niet simpelweg uitgebannen en aan de kant gezet? In onze samenleving is voor mensen, die niet aangepast zijn, niet in onze mal passen, weinig ruimte. Wij hebben ook gauw de neiging iemand die niet denkt of gelooft zoals wij, af te keuren en uit te sluiten, daar niet mee om te gaan.
Maar soms is het zo, dat je denkt: iemand is bezeten door iets, is overgenomen. Die is dan zichzelf niet meer, niet meer degene die je kende. Een verslaafde aan drugs wordt helemaal overgenomen door de verslaving. Die steelt, liegt, bedriegt, begint vechtpartijen, allemaal vanwege de verslaving, die hem helemaal bepaalt, die drugs die moeten gescoord worden. Je herkent diegene niet meer terug, alsof er iets in hem geslopen is.
Dat kan je ook hebben met mensen die heel moeilijk zijn om mee om te gaan, door wat ze hebben meegemaakt in hun leven, aan trauma’s, of iemand die een psychische ziekte heeft. Als je zo iemand meemaakt en terugkijkt naar foto’s van vroeger en je ziet hoe iemand toen was: lief en speels, teder, blij, en dan nu zo anders is. Heel verdrietig. Alsof er een boze geest in die mens gevaren is, die maakt dat die zo is.
In de voorbereidingsgroep was iemand die in een revalidatiecentrum had gezeten. Daar had ze een vrouw ontmoet die helemaal niks kon. Ze moest met alles geholpen worden, met alles. Ze kon niet praten, niet zelf eten, niet verzitten, ze kon zich niet wassen, ze kon niet uit bed komen. Maar ze wilde niet geholpen worden. Ze was woedend als ze geholpen werd. Met een blik vol haat keek ze dan naar de mensen die haar hielpen. “Oh…..,” verzuchtte deze voorbereider, als die haat weggenomen had kunnen worden bij haar, net als de onreine geest uit het verhaal, en weg zou gaan uit haar, dan zou het leven voor deze vrouw zoveel beter zijn geweest dan dat het nu was. Dat is dat grote verlangen waarvoor je een wonder wil, een goed leven voor je naaste, voor de mensen die je ziet lijden en voor wie je het zoveel beter zou willen maken.
In het verhaal uit Marcus weet Jezus dat hij te maken heeft met een onreine geest. Er zijn veel wonderverhalen in de christelijke traditie, waarin een geest verschijnt waarbij het helemaal niet zo duidelijk is of het gaat om de Geest van God of om een onreine geest. Zoals het voor ons ook niet altijd duidelijk is, of iets goed of slecht is.
Aan een medebroeder van Franciscus verscheen ooit de duivel, vermomd als Jezus. Hij zag er helemaal uit als Jezus, en hij zei tegen de medebroeder: “Jij bent verdoemd, alles wat je doet leidt tot niks. Je bent niks waard.” Je zou dit een innerlijke stem kunnen noemen, die ooit begonnen is als aanmoediging het beter te doen in het leven, die kennen wij ook wel. Die stem slaat algauw om in een innerlijke stem die kritisch is op wat je doet, die je werk nooit goed genoeg vindt, aan wiens normen je nooit kan voldoen. Die je onzeker maakt en vol schaamte over wie je bent en wat je doet. Die stem is als een onreine geest, die macht over je heeft.
Toen Franciscus met de medebroeder sprak over de verschijning zei hij: “Oh…., wie heb je nu geloofd? Als diegene die aan jou verschijnt nog één keer zegt: “’Jij bent verdoemd’, dan zeg jij: ‘Open je bek, dan kak ik erin.’ Hieraan zul je zien’,” zei Franciscus, “dat hij de duivel is, want de duivel kan daar niet tegen, dat je zoiets tegen hem zegt. En je zult dan merken: de duivel maakt je hart zwaar als een steen, maar Christus maakt je hart mild en zachtmoedig.” Toen ging de medebroeder weer naar zijn grot op de berg waar hij woonde. Daar verscheen de duivel weer in de gedaante van Christus, hij zag er helemaal uit als Jezus. “Oh jij weer!” zei de broeder, en hij riep uit wat hij moest zeggen van Franciscus: “Open je bek, dan kak ik erin.” En de duivel verdween onmiddellijk, met groot geraas van stenen. En broeder voelde zijn hart. Dat voelde licht en mild en zachtmoedig.
De medebroeder moet zelf de duivel weg jagen, zelf actie ondernemen, anders dan in het verhaal uit Marcus waar Jezus dat deed. Net als de medebroeder hebben wij nu Jezus niet bij de hand om de duivel uit te drijven, en ook niet om die onreine geest te herkennen. Als wij mensen hier en nu geplaagd worden door gedachten over onszelf die ons naar beneden brengen, hele hoge eisen stellen aan onszelf, als we worstelen met wrok, of grote angst, of dingen doen die onszelf of onze medemensen beschadigen, dan is Jezus niet lijfelijk bij ons, om dat als een ‘onreine geest’ uit te drijven. Dan zijn er onze medemensen die ons kunnen redden, ons bewust kunnen maken van wat ons beklemt, en drijft, van wat ons naar beneden drukt, waardoor we niet meer kunnen handelen, en die ons helpen, daar wat aan te kunnen doen, zoals Franciscus raad gaf aan zijn medebroeder.
Terug naar het verhaal in Marcus. Als Jezus de onreine geest heeft uitgedreven dan zijn de mensen verbijsterd. Ze zeggen dat Jezus een nieuwe leer brengt, een leer met groot gezag, waaraan zelfs gehoorzaamd wordt door een machtige onreine geest. Wat de onreine geest is, wat hij deed, voor kwaad hij bracht aan de gemeenschap en aan de man zelf, staat niet in het verhaal. Maar dat we kunnen dat wel afleiden uit de rest van het optreden van Jezus. Onreine geesten, duivels en demonen, brengen de dood, richten ons op verderf, maken onze harten zwaar als steen. Jezus richt ons de andere kant op. Hij keert zich af van dood en vernietiging. Hij drijft uit wat dood en vernietiging brengt, en geeft ons nieuw leven, een goede geest. Jezus geneest, vergeeft, maant de storm tot stilte.
Hoe kunnen wij ons afkeren van de dood, en hoe herkennen wij het zoete spoor van nieuw leven dat Jezus geeft, in de wereld en in onszelf? Dat nieuwe leven is te vinden in ons grote verlangen naar vrede in de wereld en om ons heen, naar genezing van onszelf en van anderen. We herkennen het aan ons hart, wanneer dat licht is, en mild en zachtmoedig. Amen.
Preek, gehouden in de Lichtkring te Hoofddorp op 28-1-2024
We lezen vandaag een verhaal over een wonder. Wonderverhalen zijn raadselachtig. Verhalen over demonen, duivels, onreine geesten komen uit een andere wereld; ze horen bij films, sciencefiction, bij een werkelijkheid van voor de tijd van de wetenschap waarmee wij alles verklaren.
Maar wonderen hebben ook een grote aantrekkingskracht. We verbazen ons over wonderen. In de christelijke traditie zijn veel ervaringen met wonderen. Heiligen doen wonderen.
Franciscus van Assisi is een heilige die veel wonderen deed. Ooit was er in de stad Arezzo een burgeroorlog, zo hevig dat de stad vernietigd werd, doden, gewonden. Franciscus ging logeren in een dorpje naast de stad. Hij zag toen boven de stad een troep duivels. Ze lachten en joelden en hitsten de inwoners op om elkaar uit te schelden en te lijf te gaan. Hij vroeg een medebroeder die gezag had in de stad, in de stadspoort te gaan staan en te roepen: “In naam van God en op bevel van Franciscus, luister goed, jullie duivels! Verdwijn onmiddellijk uit deze stad!” Dat gebeurde. De rust keerde terug in de stad. De partijen sloten vrede en voortaan respecteerden ze elkaars rechten.
In wonderen zit een groot verlangen. Was het maar zo, in Gaza, in de Oekraïne, dat er duivels in de lucht zijn, die hitsen. Dat je ze kunt zien stoken en honen bij zonsondergang. En dat de mensen daardoor vechten. Als het eens zo zou zijn. En dat dan een mens opstaat die vrede wil, met gezag kan spreken en dat dan het vechten voorbij is. Ze maken het weer goed en het is allemaal over, er is vrede. Wonderen zijn nodig als niemand meer weet wat te doen. Ziektes, problemen die niet zomaar weggaan, die niet op te lossen zijn, die ons tot in de ziel raken. Problemen waar we met ons hele hart een onmiddellijke oplossing voor zouden willen hebben.
Het verhaal in Marcus wat we vandaag lezen, staat bijna aan het begin van het bijbelboek. Jezus is gedoopt, trok zich terug in de woestijn, riep vissers met hem mee te gaan, en daarna komt dit verhaal. Hij onderwijst in de synagoge, spreekt een onreine geest toe, en die verlaat hem: ‘met een luide schreeuw’. Deze uitdrijving is het eerste wat Jezus doet, het eerste teken waarmee hij laat zien wie hij is, wat hij komt brengen, waarmee hij gezag krijgt, en waardoor mensen hem graag gaan volgen.
Het woord ‘onreine geest’ in het Nieuwe Testament is een ander woord voor ‘demon’. Jezus dreef demonen, onreine geesten uit. Maar daarmee weten we nog niet wat voor demon het is die Jezus toespreekt, wat die onreine geest veroorzaakte, welk kwaad hij deed, welke last de gemeenschap ervan had, zijn familie, of hijzelf. Dat we dat niet wisten, maakte ons ongemakkelijk als voorbereiders. Ging het hier om een psychiatrische patiënt? Was het een verwarde man? Een ruziezoeker misschien? Iemand die stinkt? Wordt in dit verhaal iemand die er anders uitziet dan de mensen om hen, die anders doet, niet simpelweg uitgebannen en aan de kant gezet? In onze samenleving is voor mensen, die niet aangepast zijn, niet in onze mal passen, weinig ruimte. Wij hebben ook gauw de neiging iemand die niet denkt of gelooft zoals wij, af te keuren en uit te sluiten, daar niet mee om te gaan.
Maar soms is het zo, dat je denkt: iemand is bezeten door iets, is overgenomen. Die is dan zichzelf niet meer, niet meer degene die je kende. Een verslaafde aan drugs wordt helemaal overgenomen door de verslaving. Die steelt, liegt, bedriegt, begint vechtpartijen, allemaal vanwege de verslaving, die hem helemaal bepaalt, die drugs die moeten gescoord worden. Je herkent diegene niet meer terug, alsof er iets in hem geslopen is.
Dat kan je ook hebben met mensen die heel moeilijk zijn om mee om te gaan, door wat ze hebben meegemaakt in hun leven, aan trauma’s, of iemand die een psychische ziekte heeft. Als je zo iemand meemaakt en terugkijkt naar foto’s van vroeger en je ziet hoe iemand toen was: lief en speels, teder, blij, en dan nu zo anders is. Heel verdrietig. Alsof er een boze geest in die mens gevaren is, die maakt dat die zo is.
In de voorbereidingsgroep was iemand die in een revalidatiecentrum had gezeten. Daar had ze een vrouw ontmoet die helemaal niks kon. Ze moest met alles geholpen worden, met alles. Ze kon niet praten, niet zelf eten, niet verzitten, ze kon zich niet wassen, ze kon niet uit bed komen. Maar ze wilde niet geholpen worden. Ze was woedend als ze geholpen werd. Met een blik vol haat keek ze dan naar de mensen die haar hielpen. “Oh…..,” verzuchtte deze voorbereider, als die haat weggenomen had kunnen worden bij haar, net als de onreine geest uit het verhaal, en weg zou gaan uit haar, dan zou het leven voor deze vrouw zoveel beter zijn geweest dan dat het nu was. Dat is dat grote verlangen waarvoor je een wonder wil, een goed leven voor je naaste, voor de mensen die je ziet lijden en voor wie je het zoveel beter zou willen maken.
In het verhaal uit Marcus weet Jezus dat hij te maken heeft met een onreine geest. Er zijn veel wonderverhalen in de christelijke traditie, waarin een geest verschijnt waarbij het helemaal niet zo duidelijk is of het gaat om de Geest van God of om een onreine geest. Zoals het voor ons ook niet altijd duidelijk is, of iets goed of slecht is.
Aan een medebroeder van Franciscus verscheen ooit de duivel, vermomd als Jezus. Hij zag er helemaal uit als Jezus, en hij zei tegen de medebroeder: “Jij bent verdoemd, alles wat je doet leidt tot niks. Je bent niks waard.” Je zou dit een innerlijke stem kunnen noemen, die ooit begonnen is als aanmoediging het beter te doen in het leven, die kennen wij ook wel. Die stem slaat algauw om in een innerlijke stem die kritisch is op wat je doet, die je werk nooit goed genoeg vindt, aan wiens normen je nooit kan voldoen. Die je onzeker maakt en vol schaamte over wie je bent en wat je doet. Die stem is als een onreine geest, die macht over je heeft.
Toen Franciscus met de medebroeder sprak over de verschijning zei hij: “Oh…., wie heb je nu geloofd? Als diegene die aan jou verschijnt nog één keer zegt: “’Jij bent verdoemd’, dan zeg jij: ‘Open je bek, dan kak ik erin.’ Hieraan zul je zien’,” zei Franciscus, “dat hij de duivel is, want de duivel kan daar niet tegen, dat je zoiets tegen hem zegt. En je zult dan merken: de duivel maakt je hart zwaar als een steen, maar Christus maakt je hart mild en zachtmoedig.” Toen ging de medebroeder weer naar zijn grot op de berg waar hij woonde. Daar verscheen de duivel weer in de gedaante van Christus, hij zag er helemaal uit als Jezus. “Oh jij weer!” zei de broeder, en hij riep uit wat hij moest zeggen van Franciscus: “Open je bek, dan kak ik erin.” En de duivel verdween onmiddellijk, met groot geraas van stenen. En broeder voelde zijn hart. Dat voelde licht en mild en zachtmoedig.
De medebroeder moet zelf de duivel weg jagen, zelf actie ondernemen, anders dan in het verhaal uit Marcus waar Jezus dat deed. Net als de medebroeder hebben wij nu Jezus niet bij de hand om de duivel uit te drijven, en ook niet om die onreine geest te herkennen. Als wij mensen hier en nu geplaagd worden door gedachten over onszelf die ons naar beneden brengen, hele hoge eisen stellen aan onszelf, als we worstelen met wrok, of grote angst, of dingen doen die onszelf of onze medemensen beschadigen, dan is Jezus niet lijfelijk bij ons, om dat als een ‘onreine geest’ uit te drijven. Dan zijn er onze medemensen die ons kunnen redden, ons bewust kunnen maken van wat ons beklemt, en drijft, van wat ons naar beneden drukt, waardoor we niet meer kunnen handelen, en die ons helpen, daar wat aan te kunnen doen, zoals Franciscus raad gaf aan zijn medebroeder.
Terug naar het verhaal in Marcus. Als Jezus de onreine geest heeft uitgedreven dan zijn de mensen verbijsterd. Ze zeggen dat Jezus een nieuwe leer brengt, een leer met groot gezag, waaraan zelfs gehoorzaamd wordt door een machtige onreine geest. Wat de onreine geest is, wat hij deed, voor kwaad hij bracht aan de gemeenschap en aan de man zelf, staat niet in het verhaal. Maar dat we kunnen dat wel afleiden uit de rest van het optreden van Jezus. Onreine geesten, duivels en demonen, brengen de dood, richten ons op verderf, maken onze harten zwaar als steen. Jezus richt ons de andere kant op. Hij keert zich af van dood en vernietiging. Hij drijft uit wat dood en vernietiging brengt, en geeft ons nieuw leven, een goede geest. Jezus geneest, vergeeft, maant de storm tot stilte.
Hoe kunnen wij ons afkeren van de dood, en hoe herkennen wij het zoete spoor van nieuw leven dat Jezus geeft, in de wereld en in onszelf? Dat nieuwe leven is te vinden in ons grote verlangen naar vrede in de wereld en om ons heen, naar genezing van onszelf en van anderen. We herkennen het aan ons hart, wanneer dat licht is, en mild en zachtmoedig. Amen.
Preek, gehouden in de Lichtkring te Hoofddorp op 28-1-2024